“Ieder
die op of in de bodem handelingen verricht (...) en die weet of
redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat
door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of
aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zo veel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het
gevolg is van een ongewoon
voorval, worden de maatregelen onverwijld
genomen.”